Het debat rondom het basisinkomen is weer opgeleefd. 30 jaar
geleden (de tijd van de ‘Sociale Vernieuwing’) was het basisinkomen ook een ‘hot
topic’. Het had toen een minder Europese reikwijdte dan nu (Finland,
Zwitserland, Frankrijk, Europees referendum), maar de argumenten waren gelijk
en de tegenwerpingen ook. En ik zie helaas ook geen redenen aan te nemen dat
het debat niet op dezelfde manier zal inzakken als toen. Dat is jammer want ik
ben een groot voorstander van het basisinkomen. Maar om het onderwerp blijvend
op de politieke agenda te krijgen is meer nodig. We zullen het idee van het
basisinkomen moeten inbedden in een brede en samenhangende visie op de
samenleving als geheel.
Het basisinkomen dat nu overal in debat is, is een onvoorwaardelijk
basisinkomen. Hoe serieus is dat? In alle redelijkheid denk ik dat in dit
tijdsgewricht gratis geld volstrekt onhaalbaar is. Niet dat veel mensen meteen lui
achterover zullen gaan leunen (hoewel die er ongetwijfeld zullen zijn), niet
dat er geen kleinschalige successen mogelijk zijn (zeker bij zzp-ers en de
culturele sector), maar de verschillen in onze samenleving zijn eenvoudig nog te
groot voor deze vorm van basisinkomen. De langetermijneffecten op arbeidsethos,
inkomens- en arbeidsverdeling zijn onvoorspelbaar en erger nog, ook onbeheersbaar.
Ik verwacht dat bij nieuwe tegenwind, zoals een economische crisis, bedrijven
massaal arbeiders zullen dumpen naar een ‘basisinkomen-plus’ (onbetaald werk
dus). Op den duur dreigt met dit systeem een scherpe tweedeling te ontstaan
tussen de ‘winnaars’ (betaald werk) en de ‘verliezers’ (geen of onbetaald werk).
Het sociale weefsel van de samenleving, dat door individualisering toch al zwak
is zal nog verder verschrompelen. Kortom, de risico’s vind ik onaanvaardbaar groot.
Deze risico’s kunnen worden weggenomen door een voorwaardelijk basisinkomen in te voeren. En die voorwaarde luidt: werk.
Inkomen en arbeid moeten dus gekoppeld blijven, maar dan op macro-economisch
niveau. Mijn voorstel: voer voor iedereen een gegarandeerd basisinkomen voor
het leven in, onder voorwaarde dat iedereen in zijn leven 1000 uur per jaar
(CBS: 12 miljard arbeidsuren betaald werk per jaar / 11 miljoen burgers in de leeftijd
15-65) geregistreerd betaald werk verricht. Dat laatste concretiseren we door iedereen
periodiek een gelijke hoeveelheid verhandelbare arbeidstijdrechten uit te
reiken. Deze tijdsrechten impliceren een recht op en een plicht tot betaald
werk. Flexibiliteit bouwen we in doordat iedereen de mogelijkheid heeft zijn of
haar arbeidsrechten te verhandelen op een door de overheid gereguleerde arbeidsurenbeurs.
Mensen die meer willen werken dan de uren die ze hebben ontvangen, kunnen
arbeidsrechten kopen van mensen die juist minder willen werken.
Volgens veel voorstanders van het onvoorwaardelijke basisinkomen
dient het te worden gefinancieerd uit extra belastingen? Hoe serieus is dat? Berekeningen
geven aan dat de kosten van het basisinkomen tussen de 100 en 200 miljard euro zijn,
te financieren uit bijvoorbeeld een verhoging van het BTW-tarief. Ter
vergelijking: het belastingplan van het kabinet verschuift slechts 15 miljard (waarbij de belastingdruk op arbeid
wordt verlaagd) waar naar verwachting 10 jaar over wordt gedaan. Maar zelfs zo’n
‘kleine’ aanpassing blijkt politiek uiterst moeizaam te realiseren. Het zou daarom
van realisme getuigen als we als randvoorwaarde opnemen dat een basisinkomen geen grote netto inkomensverschuivingseffecten
mag veroorzaken. Dat kan betrekkelijk eenvoudig. Ten eerste, het grootste deel
van alle inkomensoverdrachten (kindertoeslag, basisbeurs (helaas afgeschaft!),
WW, WAO, AOW, Wet Werk en Bijstand), de zelfstandigenaftrek plus startersaftrek
wordt omgezet naar een basisinkomen voor kinderen, ouderen en niet-werknemers
met inkomen. Vestzak-broekzak dus. Ten tweede, we voeren een nieuwe
bedrijfsbelasting in, (een sectorafhankelijke profielbelasting op bijv. de loonsom)
en nemen daarin een aftrekpost op gelijk aan de som van de basisinkomens van de
werknemers, die door bedrijven moeten worden uitgekeerd aan de werknemers. Weer
Vestzak-broekzak. De groep die resteert, zijn de niet-werknemers zonder inkomen
(2 miljoen mensen in Nederland, kosten 24 miljard). Deze groep financieren we via
een nieuwe vermogensgroeibelasting. We belasten vermogensgroei aan de
bovenkant, om aan de onderkant een stevige basis voor inkomen te kunnen leggen.
Deze nivellering tussen rijk en arm is verantwoord, logisch en gewenst (om de
graaicultuur van rijken in te perken).
Maar als de financiering vestzak-broekzak is en we de
koppeling arbeid-inkomen niet loslaten, kunnen we dan niet net zo goed alles
bij het oude laten? Beslist niet! Allereerst, een voorwaardelijk basisinkomen draait
niet om ‘inkomen’, maar om ‘arbeid’, in het bijzonder de verdeling van arbeid.
Dat is het echte probleem van onze
tijd. Je zou het daarom beter een basisloon kunnen noemen. Arbeidstijdrechten
geven werklozen toegang tot de arbeidsmarkt, remmen de werkdruk bij overbelaste
werkers, hebben een grote emancipatoire werking en geven een nieuwe sociale
cohesie. Ten tweede de kracht van het idee van het basisinkomen is zijn
eenvoud. Veel bureaucratie zal verdwijnen. Ten derde, het voorwaardelijke basisinkomen
is bittere noodzaak om de schokken van de crises van de toekomst op te vangen. Nu
de huidige crisis voorbij lijkt, zijn we weer in juichstemming. Er is weer
groei. Maar je zou er niet blij mee moeten zijn! Bij een groei gebaseerd op
meer consumptie verliest - globaal gezien - het milieu. Bij een groei gebaseerd
op ICT-technologie verliezen we - globaal gezien - arbeid. In de toekomst
zullen we steeds opnieuw de rekening van deze verliezen gepresenteerd krijgen
in de vorm van crises. Het is daarom bittere noodzaak een andere soort groei te
realiseren. Belangrijke structurele economische aanpassingen (vergroening,
herverdeling, liberalisering) zijn gewenst. Een voorwaardelijke basisinkomen
(bestaanszekerheid), arbeidstijdrechten (gelijke kansen voor iedereen), een
profielbelasting voor bedrijven (hervorming economie) en een vermogensgroeibelastingvoor
particulieren (bestrijding ongelijkheid)
zijn een goede ‘buffer’ om crises op te
vangen en zijn uitstekende instrumenten om deze structurele aanpassingen te
realiseren.
Johannes WH Janssen
Meer weten? Bekijk het startdocument van de Participatie Partij
Europa (www.ppeu.nl).
Geen opmerkingen:
Een reactie posten